TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
Autoritaire constitutionele republiek
In november 1813 werden de Fransen door geallieerde troepen uit Nederland verjaagd. Oranjegezinde regenten haalden Willem Frederik de zoon van de laatste stadhouder terug uit Engeland om te komen regeren. Hij kwam op 30 november aan in Scheveningen en werd twee dagen later uitgeroepen tot soeverein vorst van de Nederlanden.
In 1814 kreeg Nederland een grondwet en werden we een constitutionele monarchie. Tijdens het Congres van Wenen (1815) besloten de grootmachten om Nederland en België samen te voegen tot het Koninkrijk der Nederlanden, met Willem I als koning. Hij stelde ook een nieuwe grondwet op.
De grondwet was voor de burgerrechten zoals persvrijheid en vrijheid van godsdienst, maar die waren erg beperkt. Verenigingen hadden bijvoorbeeld toestemming van de koning nodig. Nederland werd een eenheidsstaat met een parlement (de Staten-Generaal), bestaande uit de Eerste en Tweede Kamer zoals wij die nu kennen. De Eerste Kamer koos de koning zelf, de Tweede Kamer werd via een beperkt kiesstelsel gekozen.
Willem I regeerde autoritair, hij bepaalde dus zelf veel via koninklijke besluiten en hoefde over de financiën maar een keer in de tien jaar verantwoording af te leggen. Ministers waren alleen aan hem verantwoording schuldig voor hun acties en de koning kon hun ook ontslaan, want volgens de grondwet "regeerde de koning alleen".

Naar een parlementair stelsel

Na de scheiding van België in 1830 ontstond in Nederland een tegenstelling tussen conservatieven (die de macht van de koning wilden behouden) en liberalen (die meer burgerrechten wilden). De liberale leider Thorbecke stoorde zich aan de macht van de koning en de vriendjespolitiek die er heersten. Omdat alles wat de koning deed geheim bleef, kwamen fouten zoals grote staatsschulden van de koning niet uit. Thorbecke vond dat het parlement meer controle moest krijgen en dat alles openbaar besproken moest worden.
Toen koning Willem II in 1840 zijn vader opvolgde, luisterde hij eerst niet naar de liberalen, maar in 1848, door revoluties in Europa, vroeg hij Thorbecke een nieuwe grondwet te schrijven. Die grondwet bepaalde dat de Tweede Kamer voortaan direct gekozen werd door burgers en daarmee een groot mandaat van de kiezers kreeg. De Eerste Kamer werd gekozen door de Provinciale Staten. Ministers waren vanaf nu verantwoording schuldig aan het parlement en niet meer aan de koning. De koning werd onschendbaar, wat betekende dat hij geen politieke macht meer had zonder toestemming van zijn ministers. Zo kreeg Nederland een parlementaire democratie. De regering moest elk jaar een begroting maken die het parlement moest goedkeuren. De Tweede Kamer kreeg het recht van enquête om onderzoek te doen en het recht van amendement om wetten te veranderen. Burgers kregen meer rechten, zoals vrijheid van meningsuiting, godsdienst en vereniging. Mannen die genoeg belasting betaalden, mochten zelfs stemmen.
Politieke stromingen en partijen
In 1849 werd Willem III koning, na zijn vader Willem II. Hij was net als zijn vader liberaal en werkte aan de nieuwe Grondwet.
In 1879 richtte Abraham Kuyper de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) op. Later kwamen ook de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Dit was het begin van de verzuiling. Dit bestond uit vier verschillende groepen de protestanten, katholieken, liberalen en socialisten. Iedere groep had zijn eigen partij, verschillende verenigingen en kranten. Nederland was verdeeld in districten en elk district koos één Kamerlid.
Voor Kuyper en de ARP was de schoolstrijd belangrijk. Sinds
1848 mocht iedereen scholen oprichten, maar kregen die geen geld. Kuyper
eiste dat ook christelijke scholen financiële steun van de katholieken kregen voor het oprichten van scholen.
In 1890 volgde koningin Wilhelmina haar vader Willem III op.
Rond die tijd kwam ook het socialisme op, met Domela Nieuwenhuis in 1888 als
eerste socialist in de Tweede Kamer. Hij wilde een revolutie, maar anderen
wilden juist samenwerken in het parlement. In 1897 kwam hun partij, de SDAP,
voor het eerst in de Tweede Kamer.
Naar algemeen kiesrecht

De SDAP wilde graag algemeen kiesrecht. Vanaf 1848 mochten alleen mannen stemmen die genoeg belasting betaalden, dit was ongeveer een achtste van de mannen. Thorbecke vond alleen rijke mannen geschikt. Vanaf 1870 werd het kiesrecht belangrijk in de politiek. Meer liberalen en confessionelen wilden het uitbreiden, maar daarvoor was een grondwetswijziging nodig. In 1887 lukte het om het kiesrecht uit te breiden, in 1896 volgde opnieuw een uitbreiding tot de helft van de mannen. In 1917 kwam er algemeen mannenkiesrecht én financiële gelijkstelling voor scholen (de pacificatie). Vrouwen kregen passief kiesrecht en in 1919 ook actief kiesrecht. Hiermee Nederland werd een parlementaire democratie.
Liever kijken dan lezen? Zie hier rechts de uitleg video van MeneerdeWee, om het extra onder de knie te krijgen!
Begrippen:
Mandaat: volmacht
Pacificatie van 1917: compromis tussen liberalen en confessionelen over de schoolstrijd en het kiesrecht.
Recht van amendement: recht om een wetsvoorstel te mogen aanpassen.
Recht van enquête: recht om een onderzoek te mogen houden.